Tijd en troost
U kent vast het gezegde: De tijd heelt alle wonden. Dat gaat wellicht op voor dingen die vrij oppervlakkig zijn. Een conflict, waarbij je na een tijdje niet eens meer weet waar het eigenlijk over ging. Een ongelukkige opmerking die je raakte of maakte. Een gebroken pols. Maar als er van binnen iets breekt, als je je kapot voelt van verdriet dan betekent tijd niet zoveel. Echt verdriet, diep verdriet draagt een mens een leven lang met zich mee, denk ik. Dat is vooral zwaar voor degene die de last van dat verdriet moet dragen. En de mensen om haar of hem heen weten vaak niet wat ze ermee aan moeten.
Ik moet denken aan een mevrouw in Deventer, waar ik ruim vijfentwintig jaar geleden dominee was. Ze was in het najaar weduwe geworden en ze miste haar man erg. In het begin van het nieuwe jaar vroeg iemand hoe het met haar ging. ‘Niet zo goed’, zei ze. Waarop ze als reactie te horen kreeg: ‘Maar het is toch al drie maanden geleden?’ Na zo’n reactie laat je het wel uit je hoofd om eerlijk te vertellen hoe je je voelt. Met het gevolg dat de last van het verdriet alleen maar groter wordt. Want je kunt het niet uiten. Over je verdriet moet je kunnen praten. Tegen iemand die alleen maar luistert. Dat is troost. Je moet je verhaal kwijt kunnen over die ander die je mist. Hoeveel je van elkaar gehouden hebt. Over de liefde die er nog steeds is. Want liefde gaat nooit voorbij.
Er zijn weleens mensen die zeggen dat je daar niet over moet praten. Je rakelt alleen maar dingen op. Je maakt mensen dan juist verdrietig. Daar geloof ik niets van. Hoe het echt is kun je juist zien aan dat woord oprakelen. Dat woord gebruiken we niet meer zo vaak. Het heeft te maken met de kolenkachels van vroeger. ‘s Morgens vroeg was het vuur uitgedoofd. Dan was het zaak om met een pook in de as te porren om te kijken of er nog wat vonkjes over waren. Daarmee kon je het vuur weer aan de gang krijgen. Dan kreeg je het weer warm. Verdriet is als koude as. Verdriet maakt een mens koud. Je hebt de warmte van de troost nodig. Dan is het juist goed wanneer de as wordt opgerakeld. Wanneer iemand de kans krijgt om wat vonkjes te zien van de liefde die je lang gedeeld hebt met die ander die je zo mist. Door daarover te praten kan het vuur weer gaan branden.
Want herinneringen kunnen een bron van verdriet zijn. Maar ze kunnen net zo goed een bron van troost zijn. Het is allebei waar. In de koude as van het verdriet liggen de vonken verborgen die het vuur weer op gang krijgen. Aan de warmte van dat vuur kan een mens zich troosten. Maar dan moet je niet bang zijn om wat in de as te porren. Om mensen uit te nodigen, te praten over hoe het was. Hoe mooi het was. Hoe waardevol het was. Over de dingen die niemand van je af kan pakken. Herinneringen die je altijd bijblijven. Herinneringen waar je warm van wordt.
Daarom vieren wij de laatste zondag van het kerkelijk jaar. We noemen de namen van de mensen die we moeten missen. We nodigen iedereen uit. Om te gedenken. Om de verhalen te blijven vertellen. En zo ons vertrouwen te voeden dat geen mens vergeten wordt. Ons leven blijft bewaard in de liefde. In vertrouwen zeggen we: in de liefde van God. Want onze liefde staat niet op zichzelf. Onze liefde maakt deel uit van de band die God heeft gesmeed en die ons allemaal verbonden houdt. Daar heeft de tijd geen vat op. Gods liefde draagt ons door de tijd heen.
Ik hoop dat we die troost zullen ervaren in verdriet, en dat de warmte van die troost ons kracht zal geven om de weg van ons leven verder te gaan. Een weg die niet alleen verdriet kent. Er is ook licht. Licht dat ons tegemoet komt. Want we gaan op weg naar Kerst. De laatste zondag van het kerkelijk jaar brengt ons over de grens. We gaan de tijd in van Advent. We mogen toeleven naar de komst van Eén die heel ons leven in liefde wil delen. En Die niet wegloopt voor verdriet. Een grotere troost is er niet, geloof ik.
Ds. Carel van der Meij
Geplaatst: 26-10-2025